Kopafbeelding

Google                                                                 
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
Stel een vraag
Referentieniveaus Verband:

meten en meetkunde

B Met elkaar in verband brengen, Meetinstrumenten gebruiken, Structuur en samenhang tussen maateenheden, Verschillende representaties,    2D en 3D

 

 

1-fundament

Toelichting en voorbeelden bij 1-fundament

Toelichting en voorbeelden bij 1-streef

Functioneel gebruiken

Functioneel gebruiken

Functioneel gebruiken

 

  • 31 Tijd (maanden, weken, dagen in een  jaar, uren, minuten, seconden)

In betekenisvolle situaties kunnen omrekenen van veel voorkomende tijdmaten, met name:

  • maanden, weken en dagen in een jaar
  • dagen in de maanden en de week
  • uren in een dag
  • minuten en kwartieren in een uur
  • seconden in een minuut
  • Niet alle maanden hebben evenveel dagen. Weet je hoeveel dagen elke maand heeft? Hoe kun je daar achter komen? Welke maand heeft de minste dagen?
  • De voetbalwedstrijd duurt twee keer drie kwartier en er is een kwartier rust. Hoe lang duurt een wedstrijd in totaal?
  • Hoe oud zijn de gebouwen nu? (Uit: Wereld in getallen)
  • Hoeveel keer slaat jouw hart per minuut? Mijn hart slaat 20 keer in 15 seconden, hoeveel is dat dan per minuut?




  • Openingstijden van de bibliotheek. (Uit: Wis en reken)
    Beschrijving: TD_WR_7a03
  • Rekenen met tijden. (Uit: Rekenrijk)

Veel voorkomende tijdmaten kunnen omrekenen, ook in ingewikkelder situaties en minder makkelijke getallen.

  • kwartalen, maanden, weken en dagen in een jaar
  • dagen in de maanden en de dagen in de week
  • etmalen en uren in een dag
  • minuten en kwartieren in een uur
  • seconden in een minuut

 

  • 1 1/2 uur = … minuten = … seconden.
  • Hoeveel jaar ben je? Hoeveel dagen zijn dat? Wat denk je, ben je meer of minder dan 1 miljoen seconden?
  • Seconden in een dag. (Uit: Wis en reken)
  • Mijn oma is geboren op 12 juni 1931 en gestorven op 15 augustus 2008. Hoe oud is mijn oma geworden?
  • Rekenen met tijden. (Uit: Pluspunt)
  • Het is nu 18:55 uur. Jullie vertrekken over een kwartier op de fiets. Hoe laat gaan jullie weg?