Kinderen gaan rekenen | deel: |
BEGINNENDE GECIJFERDHEID; TUSSENDOELEN EN INTERVENTIES
Ordenend handelen
Oriëntatie in ruimte en lichaam
Oriëntatie in de tijd
Meten en meetkunde
Tellen
Bewerkingen
Cijferkennis
Deelgebied 3. Oriëntatie in de tijd
Tussendoelen
Kleuterklas
• De kinderen kennen de begrippen voor de dagindeling: ochtend, middag, avond; en tijdsbegrippen als gisteren en morgen.
Klas 1 en 2
Onderdelen van deze tussendoelen:
• kennis van de tijdsbegrippen (gisteren, morgen) • oriëntatie in de tijd
3.1 Uitleg
Ook in de tijd leert het kind zich geleidelijk oriënteren: 'na' het vrije spel gaan we 'eerst' opruimen en 'dan' in de kring zitten. Als we geschilderd hebben, dan komt mamma en gaan we naar huis. Niet de tijd zelf wordt door de kinderen bewust beleefd maar de activiteiten ordenen de dag. De week wordt geordend in schilderdag, broodbakdag enz. Het jaar wordt beleefd aan de hand van de seizoenen en de jaarfeesten. Soms weten kleuters nog niet wanneer ze jarig zijn, maar wel al dat het in de winter na de vakantie is. De meeste kinderen ontwikkelen in de kleutertijd besef voor het verloop van elke dag. Het valt de kinderen op wanneer van de gewoonte wordt afgeweken. Leerrijpe kinderen vragen ernaar en denken mee in het zoeken van oplossingen voor aanpassingen bij jaarfeesten, op euritmiedag, of als er een onverwachte wending in de dagopbouw is. Hanteert de kleuterleidster een vast dag- en weekritme en heeft ze daarbij een consequent woordgebruik, dan werkt ze impliciet aan het ontwikkelen van gevoel voor tijd.
In ‘rekenen in beweging’ (1994) wordt een onderscheid gemaakt hoe mensen de tijd beleven:
Wanneer kleuters leerrijp zijn ontluikt dit tijdsbewustzijn. Dan hoor je ze aan juf vragen of het kasteel mag blijven staan zodat zij er morgen nog een gracht om kunnen bouwen met een ophaalbrug. Ze komen meer in de stroom van de tijd te staan en kunnen de beleving hebben dat er morgen wat gaat gebeuren en dat er gisteren ook wat geweest is; het kind kan zich in de tijd gaan plaatsen. Dit besef begint bij de meeste kinderen te ontstaan in de kleutertijd, maar er zijn ook kinderen die pas ruim in de tweede klas hiervoor interesse beginnen te ontwikkelen. Weet je welke dag het vandaag is? Wat is het overmorgen? Welk jaargetijde is het? Hoe laat is het nu? De leraar die deze vragen aan de kinderen stelt herkent de moeite die veel kinderen hebben om zich dit bewustzijn eigen te maken.
Bij welke activiteiten werken we aan dit tussendoel?
3.2 Kleuterklas
De begrippen voor de dagindeling worden door de juf op een vanzelfsprekende manier gebruikt in verhalen, liedjes en gesprekjes. Op deze wijze leren de meeste kinderen ze vanzelf kennen. Sommige kinderen zijn zo gedesoriënteerd in de tijd, dat ze de hele tijd ongeruste vragen stellen erover: ‘Wat gaan we nu doen?’, ‘Wanneer gaan we eten?’, ‘Wie komt me vandaag ook al weer ophalen?’ Hieronder geven we enkele extra activiteiten om aan dit begrip te werken. Voor deze kinderen kan dat gedurende een tijd wat explicieter dan voor de meeste andere kinderen nodig is:
Een voorbeeld uit de klas
Werken met schema’s: In de kerstperiode spelen we het kerstspel, er is een adventkalender en driekoningen. Er is een schema en de juf noteert: wie en wat is geweest. Ook het wekelijks broodbakken wordt bijgehouden in de presentielijst. De kinderen zien haar dit doen. Er is altijd wel een kind die het overneemt en een eigen lijst maakt.
Tijdens het vrij spelen gaan de kinderen het kerstspel spelen en zijn ze eindeloos en met veel plezier bezig met het verdelen van de rollen. Er zijn dagen dat de kinderen meer tijd besteden aan het maken van de lijst, dan aan het uitspelen van het spel. Iedere dag maken ze een nieuwe lijst. Verder in het jaar komt het schema maken terug als ze besluiten een poederfabriek te beginnen. De juf heeft allerlei verschillende maten en vormen glazen potjes meegenomen. Vervolgens gaan de kinderen poeder maken, meten hoeveel in welk potje, ze gaan etiketten maken en houden een presentielijst bij. De namen van de kinderen staan op de stoel, ze maken de lijst dan ook door alle stoelen langs te gaan. Dit is een vorm van rubriceren en classificeren.
3.3 Eerste klas en tweede klas
Zoals we bij de uitleg al schreven is tijdsbesef een vaardigheid die sommige kinderen later ontwikkelen dan anderen. Het lijkt een vaardigheid waarop moeilijk interventies te plegen zijn. Een kind kan ijverig de dagen van de week op rij hebben ingeoefend en middels een extra programma hebben aangeleerd, maar het hoeft daarbij nog geen tijdsbesef te hebben ontwikkeld. Dat is meer dan het kennen van de namen van de dagen van de week. Het is een ordeningsafspraak, waarin we weet hebben van verleden, heden en toekomst. Het visueel ondersteunen van het geheugen wat betreft alles dat met tijd te maken heeft, lijkt nog het meest zinvol. De kinderen leren daarin de ordening herkennen. De ervaring van veel leraren is dat kinderen die moeite hebben met alle tijdsindelingen - dagen van de week, maanden van het jaar, klokkijken- het zonder extra hulp later wel opeens ontwikkeld hebben. Misschien is het in een later stadium zinvoller voor kinderen om besef van tijd te hebben en is dat wel het criterium waarop deze vaardigheid zich kan ontwikkelen. Wij zijn van mening dat het bewust in het aanbod moet zijn ingebouwd, om zo alle kinderen in de gelegenheid te stellen er dagelijks mee te maken te krijgen, maar dat extra hulp terughoudend moet worden ingezet in de kleuterklas en de eerste klas.
Enkele ideeën: