gewichten | klas 4-6: |
Wegen
Vanuit het concrete handelen wordt er omgegaan met het begrip gewicht:
• Wat weegt zwaarder. • Het schatten van gewichten aan de hand van een referentiegewicht. Ongeveer even zwaar als........
• Wat kun je tillen? Hoeveel gewicht kan iets hebben? Wie is de lichtste in de klas?
• Kinderen leren het begrip kilogram en gram kennen. In gesprekken en dagelijkse situaties in de klas komt dit thema aan de orde. Bijv. tijdens het doen van boodschappen ( in relatie te brengen met geld). Bijv. tijdens het bakken van brood, koekjes enz. Kinderen maken kennis met instrumenten die het gewicht kunnen meten. Laat ze schatten met welk instrument je wat weegt. Je weegt geen meel af op een personenweegschaal. Laat kinderen in een derde klas allerlei voorwerpen wegen.
• Bij welke voorwerpen gebruik je gram, milligram, kilogram? Laat kinderen inschatten welke gewichtseenheid je gebruikt bij het bepalen van het gewicht van een pak koekjes, een zak aardappelen, een auto, een snufje zout enz. • Laat kinderen gewichten schatten. Laat ze uit een aantal keuzes het juiste gewicht bij een voorwerp kiezen.
• Laat de kinderen vanuit de verhoudingstabel werken met gewichten. Als 250 gram prei €1,20 kost, wat betaal ik dan voor een kilo?
• Vanuit deze basis wordt gewerkt aan het omrekenen van gewichten.
• De relatie wordt gelegd met de kommagetallen: 250 gram worst kost €1,50. 1,25 kilogram kost dan? Vanuit rijke contexten kan er geoefend worden aan het rekenen met gewichten..