Meten en meetkunde kleuters | Orientatie |
'Naast' juffie zitten bij het ochtendbegin.
De kinderen weten dat dat een speciale plaats is omdat ze dan de vertelkabouter vast mogen houden, of juist 'tegenover' haar, misschien zelfs 'op' schoot tijdens het verhaal.
Lichaam: Zulke begrippen vormen zich aanvankelijk vooral met het eigen lichaam als referentiepunt. In eerste instantie kunnen allerlei spelletjes en liedjes gedaan worden om de lichaamsdelen aan te wijzen.
Linker en rechter komen later aan de orde.
Ruimte In een volgende fase worden ook objecten in de ruimte tot zulke referentiepunten. De kopjes staan 'op' de plank naast de bordjes 'in' het kastje 'bij' de gootsteen; zo gebeurt het steeds weer als na het eten is afgewassen.
Met zulke oriƫntatiebegrippen leren kleuters hoe je jezelf en de dingen een positie geeft in de ruimte. De kleuterleidster die de dingen steeds hun vaste plek geeft, werkt zo impliciet aan het ontwikkelen van een basis voor zulke (meetkundige) begrippen.
Lateralisatie Wie de begrippen links en rechts vroeg te zeer benadrukt maakt niet dat de kinderen dat snel(ler) oppakken. Het feit dat de eigen positie in de ruimte bepalend is voor de ontwikkeling van deze begrippen is bekend. Het eigen lichaam vormt voor de kinderen het referentiepunt. In het doen kunnen de kinderen een eigen lichaamsdominantie ontwikkelen, ze ervaren nu hun ene 'lichaamshelft' als sterker, handiger en beter functionerend dan de andere. (Naar Rekenvoorwaarden A. Zwart)